Skip to main content

Jeugdwet: aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

Categorie: Decentralisaties Sociaal Domein

Aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

In de praktijk blijken gemeenten veel moeite te hebben om te komen tot duidelijke doelen op het gebied van de jeugdhulp en een uitwerking daarvan naar indicatoren en monitoring. Omdat de sturingsinformatie nog in ontwikkeling is, is het lastig goed inzicht te krijgen in de (voorlopige) resultaten van de decentralisatie.

De Gemeentelijke Rekenkamer Nijmegen (GRN) heeft april 2017 onderzoek gepublieerd naar ‘Sturen op zorg’, gericht op zowel de Wmo als de Jeugdhulp. Centraal stond de informatievoorziening aan de gemeenteraad. Het onderzoek richt zich op de volgende vragen:

  • Welke doelen heeft de gemeenteraad geformuleerd op het gebied van (de nieuwe Wmo en) Jeugdhulp?
  • Hoe meet de gemeente of deze doelen worden gerealiseerd?
  • In hoeverre is al informatie voor de raad beschikbaar of op welke termijn kom deze beschikbaar?
  • Hoe is de raad omgegaan met de verantwoordingsinformatie die hij tot nu toe heeft ontvangen?

Een inventarisatie en analyse door de GRN van alle relevante gemeentelijke programma’s en uitwerkingsplannen heeft mede de basis gelegd voor een door het College van B&W van Nijmegen daarna opgestelde compacte lijst met acht kerndoelen, waaronder:

  • Zorg en ondersteuning bieden aan die personen die het nodig hebben.
  • Iedereen benut de eigen mogelijkheden en neemt eigen verantwoordelijkheid waarbij we streven naar maximale zelfregie en samenredzaamheid.
  • Optimale participatie in een inclusieve samenleving.
  • Een verschuiving in de keten van zwaar naar licht: preventie voor curatie.
  • Betaalbare zorg en ondersteuning.

In een gesprek van GRN met een vertegenwoordiging uit de raad blijkt dat de raadsleden niet bekend zijn met de kerndoelen en met de set niet uit de voeten kunnen omdat ze te algemeen zijn en te weinig sturend. GRN kiest er daarna voor zelf de acht kerndoelen uit te werken. Er is vanwege de weinig scherpe doelformuleringen voor gekozen geen SMART-indicatoren te selecteren, maar om de acht doelen uit te werken naar meer specifieke beleidsvragen. Deze uitwerking is ook voor andere rekenkamer(commissie)s interessant.

1. Iedereen benut de eigen mogelijkheden en neemt eigen verantwoordelijkheid, waarbij we streven naar maximale zelfregie en samenredzaamheid;

  • Welk aandeel van bewoners dat zorg of ondersteuning nodig heeft, realiseert deze door inzet van buren, vrienden of familie?
  • Welk type zorg kan volgens bewoners het beste in de eigen omgeving worden aange-boden?
  • In hoeverre zijn bewoners in staat tot maximale zelfregie en samenredzaamheid?

2. Betaalbare zorg en ondersteuning

  • In hoeverre is de zorg vanuit de optiek van bewoners betaalbaar?
  • In hoeverre is de zorg vanuit de optiek van de gemeente betaalbaar?
  • Hoe ontwikkelen de kosten van de totale keten (per ondersteund huishouden) zich?

Deze nadere verfijning van de acht hoofddoelen van de gemeente blijken niet goed te rela-teren aan de beschikbare sturingsinformatie en binnen de gemeente gehanteerde indica-toren. Het probleem hierbij is divers. Behalve dat de kerndoelen te algemeen geformuleerd zijn, dekken de beschikbare indicatoren lang niet alle door de GRN geformuleerde nadere beleidsvragen. Voor diverse indicatoren geldt dat ze niet voldoende specifiek zijn voor het beantwoorden van de beleidsvragen. Tot slot zijn er indicatoren waarvan GRN zich afvraagt hoe zij inzicht zouden kunnen bieden in de mate van realisatie van één van de geformu-leerde kerndoelen. Op basis van deze analyse formuleert GRN de volgende aanbevelingen:

  • Stel een set van kerndoelen vast.
  • Stel per kerndoel een aantal beleidsvragen ter nadere concretisering.
  • Bepaal welke indicatoren antwoord geven op deze beleidsvragen.
  • Wijdt werkbijeenkomsten van college en raad aan het uitwerken van 1 t/m 3.
  • Maak heldere afspraken over de doorontwikkeling van de gewenste monitoring.
  • Organiseer een planmatige en systematische behandeling van (de Wmo en) Jeugdhulp

Doorklik: Gemeentelijke Rekenkamer Nijmegen – sturen op zorg

In de 3e Bestuursrapportage 2016 ‘Nieuw jeugdstelsel Amsterdam’ van april 2017, wordt voor de volgende thema’s inzichtelijk op een rij gezet hoe belangrijke doelvariabelen zich hebben ontwikkeld in 2016, met name in het licht van het voorgaande jaar 2015:

  • Maatschappelijke resultaten, onder meer:

– aantal jeugdigen met psychosociale problemen (dit aantal lijkt te dalen)

– aantal gezinnen met machtiging uithuisplaatsing van de kinderrechter (daalt)

  • Zicht op uitvoering

– hoog bereik jeugdgezondheidszorg onder 0, 3 en 5 jarigen

– toenemend bereik opvoed- en opgroeiondersteuning < 12 jaar

– aantal verwijzingen naar specialistische jeugdhulp neemt toe…

– … maar minder dan toename van ondersteuning jeugdigen door Ouder- en Kindteams

– aantal jeugdigen met pgb Jeugd beperkt toegenomen, kosten pgb’s Jeugd gedaald

  • Cliëntperspectief

– stijging van aantal klachten

– gelijkblijvend aantal bezwaarschriften

Doorklik: Gemeente Amsterdam – 3e bestuursrapportage nieuw jeugdstelsel

Wat willen we bereiken?

De Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet bevat een probleemanalyse, die aan de basis ligt van de invoering van de Jeugdwet. Aangegeven is dat in het tot 2015 gehanteerde jeugdstelsel

  • de financiële prikkels het gebruik van dure gespecialiseerde zorg stimuleren,
  • de samenwerking rond kinderen en gezinnen tekortschiet,
  • dat afwijkend gedrag onnodig wordt gemedicaliseerd,
  • en dat als gevolg daarvan een sterk kosten opdrijvend effect aanwezig is

Bovendien is het jeugdzorgstelsel te ingewikkeld geworden, wat ook ten koste gaat van de effectiviteit en doelmatigheid van de zorg. De ambities van de stelselwijziging zijn direct te herleiden op deze probleemanalyse. Om het jeugdzorgstelsel eenvoudiger, effectiever en doelmatiger te maken, is bij de decentralisatie per 1 januari 2015 ingezet op preventie en stimuleren van de eigen kracht en op vraagreductie waar het ‘onnodig’ beroep op zorg betreft. Daarnaast wordt ingezet op integrale hulp aan gezinnen door middel van het concept ‘één gezin, één plan, één regisseur’. Ook de kracht van professionals moet beter worden benut, door de professionals waar mogelijk meer ruimte te bieden

De doelen van de Jeugdwet zijn door de Rekenkamer Metropool Amsterdam, Rekenkamer Rotterdam, Rekenkamer Utrecht en Rekenkamer Den Haag compact beschreven:

1. Vermindering vraag naar (zware) zorg, door:

a. betere preventieve zorg.

b. stimuleren en beter gebruiken van ‘eigen kracht’.

c. demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren.

2. Vermindering uitvoeringskosten door:

a. meer integrale aanpak van jeugd- en gezinsproblemen.

b. verbetering van samenwerking van betrokken organisaties.

c. meer ruimte voor professionals.

De Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet onderstreept dat het wetsvoorstel als doel heeft het jeugdstelsel te vereenvoudigen en effectiever en efficiënter te maken. Een evaluatie van de Jeugdwet in casu de decentralisatie op het terrein van Jeugdhulp tussenbalans wordt in 2017 uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). In de eerste helft van 2016 heeft NJi een voorlopige tussenbalans opgemaakt. Positief is dat “de basis van de jeugdhulp staat, het stelsel draait door”. Er lijken geen grote gaten te vallen in de zorg en cliënten lijken meestal positief. NJi formuleert vijf zorgpunten:

  • In de eerste plaats is de vraag of de transformatie voldoende op gang komt en wat de verhouding moet zijn tussen lokaal en regionaal om dat goed van de grond te krijgen.
  • De kwaliteit van voorzieningen is onduidelijk, vooral die van de toegang en Veilig Thuis.
  • Er lijkt te weinig gedeelde visie te zijn op hoe je in de sector op kwaliteit kunt inkopen en sturen en hoe de publieke verantwoording moet plaatsvinden. Er is veel wantrouwen; de administratieve lasten lijken enorm te groeien.
  • Een aantal partners voor de gemeenten liggen buiten de directe sturing van de gemeente, terwijl ze wel heel belangrijk zijn voor het welslagen van de transformatie.
  • De hele transformatie staat onder enorme druk door forse bezuinigingen.

Welke doelgroepen zijn betrokken?

De decentralisatie van de jeugdzorg raakt primair jeugdigen en hun ouders of verzorgers. Er zijn in Nederland circa 4,5 miljoen jeugdigen onder de 18 jaar (www.jeugdmonitor.cbs). Per jaar worden momenteel circa 180.000 kinderen geboren. Onderzoek toont aan dat circa 15 procent van de jongeren op enig moment in de jeugd kampt met serieuze problemen. Dit kan leiden tot een beroep op ondersteuning, hulp of zorg. Bij circa 5 procent zijn de problemen zo serieus dat er een groot risico is op maatschappelijke uitval. Het gaat dan om gedragsproblemen, psychische stoornissen, verstandelijke beperkingen, een instabiele thuissituatie, mishandeling, schulden of criminaliteit in de directe omgeving.

Het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) verzorgt periodieke beleidsinformatie over voor gemeenten relevante ontwikkelingen op het terrein van de jeugdhulp (CBS, Jeugdhulp 2016, 2017). Het aantal jongeren met jeugdhulp is over heel 2016 geraamd op circa 388.000, waarvan de meesten alleen Zorg in Natura ontvangen:

Het leeuwendeel van de jongeren met jeugdhulp ontvangt alleen jeugdhulp (circa 343.000 jongeren). Daarnaast zijn er 8.700 jongeren die alleen onder jeugdbescherming vallen en nog eens ruim 5.400 jongeren waarvoor jeugdreclassering van kracht was. Met name jeugdbescherming gaat vaak gepaard met jeugdhulp. In totaal 29.300 jongeren ontvingen in 2016 jeugdhulp en stonden ingeschreven voor jeugdbescherming:

Samenloop jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering, cliënten heel 2016

Regeling op terrein Jeugdwet

Aantal jongeren

  • Alleen jeugdhulp

342.975

  • Alleen jeugdbescherming

8.715

  • Alleen jeugdreclassering

5.400

  • Jeugdhulp en jeugdbescherming

29.315

  • Jeugdhulp en jeugdreclassering

3.695

  • Jeugdbescherming en jeugdreclassering

250

  • Jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering

1.335

Totaal

391.685

Bij elkaar ontvingen over heel 2016 circa 377.000 jongeren jeugdhulp. Circa 14.500 jongeren ontvangen geen jeugdhulp maar vallen wel onder jeugdbescherming en/of jeugdreclassering. Daar staat tegenover dat van alle jongeren die jeugdhulp ontvangen, circa 48.500 jongeren tegelijkertijd ook ofwel onder jeugdbescherming ofwel onder jeugdreclassering ofwel onder beide regiems vallen. De overlap van jeugdhulp met jeugdbescherming en jeugdreclassering komt daarmee uit op circa 13 procent.

Relatief gezien werd de meeste jeugdhulp verleend in de vier grote steden, in Zuid- en Midden-Limburg, in Holland-Rijnland en in delen van het Noordoosten van Nederland. Van de kinderen jonger dan 18 jaar ontving in deze gemeenten 12,5 tot 13 procent jeugdhulp.

Welke keuzes moeten worden gemaakt?

De decentralisatie van de jeugdzorg stelt gemeenten voor belangrijke beleidsmatige en organisatorische keuzes. Gemeenten zijn verplicht een aantal zaken op te pakken. In de Jeugdwet is vastgelegd dat gemeenten in ieder geval de volgende taken hebben:

1. Gemeenten zijn verplicht een beleidsplan op te stellen voor preventie, jeugdhulp en uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Voor de kinder-bescherming en jeugdreclassering zijn gemeenten verplicht contracten af te sluiten met gecertificeerde instellingen.

2. Gemeenten zijn verplicht een voorziening te treffen op het gebied van jeugdhulp bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en een voorziening voor kortdurend verblijf. De Jeugdwet bevat uitgangspunten voor de uitwerking daarvan. De ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen, gezinnen en mede-opvoeders moet integraal en laagdrempelig vormgegeven worden. Bij een interventie wordt uitgegaan van de ‘eigen kracht’ en van het sociale netwerk van betrokkenen.

3. Een belangrijk uitgangspunt is dat in situaties van meervoudige problemen deze problemen zoveel mogelijk in onderlinge samenhang worden beschouwd. Stapeling van problemen komt veel voor, bijvoorbeeld op het vlak van opgroei- en opvoedproblemen, financiën, huisvesting, gezondheid en welzijn. De opgave is om integrale hulp te bieden volgens het principe van ‘één gezin, één plan, één regisseur’.

4. Een belangrijke taak van gemeenten is om samenwerking tussen professionals te bevorderen en te borgen. Het gaat onder meer om jeugdartsen, kinder- en jeugdpsychologen, orthopedagogen en om bijvoorbeeld leerkrachten, gezinscoaches, welzijnsmedewerkers. Een mogelijkheid is om deze professionals in te zetten in een Sociaal Wijk-team of ‘Jeugdteam’ dat zich richt op nulde en eerstelijnszorg. De te kiezen samenwer-kingsvorm moet zo zijn dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nog voldoende kunnen waarmaken, ondanks dat bij de samenwerking vaak veel partijen betrokken zijn.

5. Vanwege in te kopen diensten moeten gemeenten hun rol als opdrachtgever goed vorm geven. Dit vereist dat gemeenten goed weten welke diensten zij willen inkopen, in welke vorm en welke aantallen en dat zij hun opdrachtgeversrol adequaat invullen.

6. Gemeenten moeten beschikken over voldoende uitvoeringskracht om de nieuwe taken goed uit te kunnen voeren. Elke gemeente is daarvoor zowel bestuurlijk als financieel zelf verantwoordelijk. De Jeugdwet stelt wel dat (sub)regionale en soms bovenregionale samenwerking nodig is. Expliciet wordt dit nodig geacht bij specifieke taken als uitvoe-ring van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en bepaalde specialistische vormen van jeugdhulp en de gesloten jeugdhulp.

7. Een belangrijk uitgangspunt in de sturingsfilosofie van de nieuwe jeugdzorg is, dat wordt ingezet op preventie en eigen kracht van mensen als middel om te besparen op specialistische zorg. Voor een aantal vormen van jeugdhulp geldt dat vroegtijdige on-dersteuning kan voorkomen dat jeugdigen en hun ouders onnodig gebruik maken van specialistische of ingrijpende vormen van jeugdhulp. Gemeenten moeten erop toezien dat, ook bij samenwerking of gezamenlijke inkoop, de financieringssystematiek zo wordt ingericht dat ‘afschuiven’ naar specialistische zorg niet lonend is.

Op welke schaal en met wie gaan we samenwerken?

In de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet is door de wetgever aangegeven dat samenwerking tussen gemeenten niet verplicht is, maar wel is aangegeven dat het voor de hand ligt dat gemeenten regionaal of bovenlokaal zullen samenwerken. Voor enkele taken is specifiek aangegeven dat samenwerking van gemeenten gewenst is:

  • Artikel 2.4 van de Jeugdwet geeft aan dat gemeenten voor de uitvoering van deze leveringsplicht bovenlokaal samenwerken”, waarbij het dan gaat om Jeugdbescherming/Jeugdreclassering.
  • In artikel 2.5 is bepaald dat van “gemeenten ook wordt verwacht dat zij de krachten op dit vlak op bovenlokaal niveau bundelen…” met betrekking tot de inrichting van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK).

In de Jeugdwet is verder bepaald dat bovenlokale of regionale samenwerking een onderwerp is dat aan de orde dient te komen in de voor 2018 voorziene evaluatie. In het ‘Evaluatiekader Jeugdwet’ is bepaald dat de volgende aspecten in de voor 2018 voorziene eva-luatie van de Jeugdwet aan de orde komen:

  • Op welke aspecten van de Jeugdwet werken gemeenten (boven)regionaal samen?
  • Hoe waarderen gemeenten en zorgaanbieders de regionale samenwerking?

De gewenste bovenlokale of regionale samenwerking kan op uiteenlopende manieren tot stand komen. Gemeenten zijn vrij hierin hun eigen keuzes te maken. De ‘zwaarte’ van de samenwerking kan variëren van vooral afstemmen tot het gezamenlijk oprichten van een zelfstandige organisatie. De Rekenkamer Maastricht (oktober 2015) heeft de uiteenlopende opties als volgt in beeld gebracht:

Een veel gebruikte manier om samen te werken op het terrein van de Jeugdwet, is dezogenoemde centrumgemeenteregeling, op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Gemeenten in een bepaalde regio kunnen bevoegdheden mandateren aan organen en personen werkzaam onder de verantwoordelijkheid van één van de deelnemende gemeenten. Meestal is dit de centrumgemeente. Voorbeelden hiervan betreffen onder meer Flevoland, Friesland en Zuid-Limburg.

In Flevoland is de ‘Centrumregeling Sociaal Domein’ eind 2016 geëvalueerd (BMC Advies, november 2016). De centrumregeling heeft betrekking op samenwerking zowel op het terrein van de Jeugdwet als de Wmo. De evaluatie laat zien dat de gemeenten weliswaar de doelen voor de samenwerking onderschrijven, maar dat er nog veel ruimte is voor verbetering. Mede door het uitgangspunt “lokaal waar mogelijk, regionaal waar nodig”, is de samenwerking “minimaal ingevuld”. Een gevoel van gezamenlijk eigenaarschap en onderlinge verbondenheid wordt gemist. Verder is er nog veel onduidelijk over rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, onder meer voor het opdrachtgeverschap richting de Aankoopcentrale. Bij de uitvoering van de verschillende taken wordt als knelpunt ervaren dat het automatiseringssysteem (Stipter) nog niet goed werkt, waardoor financiële en administratieve processen niet soepel lopen en de Aankoopcentrale “de basis nog niet op orde heeft”.

De centrumregeling wordt op het terrein van de Jeugdwet met name vaak toegepast om de noodzakelijke inkoop bij zorgaanbieders voldoende efficiënt en zorgvuldig te kunnen uitvoeren. De centrumgemeente voert de taken uit tegen vergoeding van de werkelijke uitvoeringskosten, naar rato te verdelen over de aangesloten gemeenten.

Een alternatief voor een centrumgemeenteregeling is het oprichten van een zelfstandige organisatie. Onder meer in de regio Zuid-Holland Zuid is hiervoor gekozen.

De zeventien gemeenten in Zuid-Holland Zuid hebben ervoor gekozen samen te werken in de Jeugdhulp en ten behoeve daarvan het grootste deel van het gemeentelijk budget over te hevelen naar de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid. Deze serviceorganisatie is ondergebracht in een bestaande Gemeenschappelijke Regeling, namelijk die van de Dienst Gezondheid & Jeugd. De serviceorganisatie richt zich vooral op het inkopen van zorg en de facturering. In Zuid-Holland Zuid hebben de gemeenten er verder voor gekozen een Stichting Jeugdteams op te richten, die als opdrachtnemer fungeert van de gezamenlijke serviceorganisatie. De Stichting Jeugdteams richt zich met name op de uitvoering van de toegang tot de jeugdhulp en de eerstelijns ambulante hulp. De Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid heeft de volgende taken:

  • Inkoopmanagement.
  • Contractmanagement.
  • Budgetbeheersing en risicomanagement.
  • Monitoring en informatievoorziening.
  • Accountmanagement en beleid.

De Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid is medio 2016 geëvalueerd (Seinstravandelaar B.V., juni 2016). De conclusies op hoofdlijnen luiden dat betrokkenen vanuit de gemeenten de organisatie als “proactief, betrokken, kwalitatief hoogwaardig en slagvaardig” ervaren. Verder wordt het als positief gezien dat de organisatie heeft bijgedragen aan het grip houden op de financiën. De inkoop en facturatie is professioneel georganiseerd. De organisatie is transparant en duidelijk voor zowel aangesloten gemeenten als te contracteren zorgaanbieders. Als verbeterpunten worden gezien:

  • Vormgeving van en regie op de transformatie.
  • Inzicht in kwaliteit en kwantiteit van de zorg.
  • Matchen van informatiebehoefte van bestuurders en raden versus de Serviceorganisatie zelf.
  • Rol en positie van de Stichting Jeugdteams is niet altijd helder.
  • Een kleinschalige organisatie blijft kwetsbaar.

Organisatie van toegang en doorverwijzing naar 1e en 2e lijns-zorg

Een belangrijk doel van de decentralisatie in de vorm van de Jeugdwet, is regie op de toegang tot de jeugdhulp, op het optimaal benutten van ‘eigen kracht’ en op het optimaal inzetten van respectievelijk algemeen toegankelijke voorzieningen (1e lijn) en specialistische zorg waarbij maatwerk gevraagd is (2e lijn). De Jeugdwet is gebaseerd op de aanname dat gemeenten dit beter kunnen organiseren. De opgave is dat jongeren de zorg krijgen die nodig is. Niet meer, maar ook niet minder dan nodig.

De Rekenkamer Amersfoort heeft laten onderzoeken (Regioplan Beleidsonderzoek, augustus 2016) wat de doelen waren bij de decentralisaties in het sociaal domein, wat nu als sterke en minder sterke punten worden ervaren en welke kansen en risico’s er zijn.

Het blijkt dat bij aanvang van de decentralisatie van de jeugdzorg duidelijke ambities waren geformuleerd (Regionaal Transitie Arrangement Jeugdzorg Eemland, oktober 2013), waarbij onder meer werd ingezet op:

• Minder instroom (20 procent) bij de specialistische GGZ door versterking van de Basis GGZ.

• Ten aanzien van de voorheen provinciale jeugdzorg afbouw van de specialistische zorg, door handhaving van 80 procent van de residentiële zorg en ombouw voor de overige 20 procent naar ambulante zorg.

In het hier mede op gebaseerde ‘Uitvoeringsprogramma Jeugd 2016-2019’ van de gemeente Amersfoort, ontbreken SMART geformuleerde doelstellingen op dit vlak. In de uitgevoerde evaluatie van de Rekenkamer Amersfoort wordt daarom geconstateerd dat “de effectiviteit van de toegang tot de zorg halverwege 2016 nog lastig te beoordelen is. Het onderzoek laat zien dat (…) wijkteams nog zoekende zijn en de samenwerking met huisartsen nog niet optimaal lis, waardoor via de toegang sturen op de transformatiedoelstellingen (meer preventie, minder specialistische zorg) lastig is.” Op basis van cijfers van het CBS constateert Regioplan wel dat Amersfoort iets beter dan landelijk scoort wat betreft de consumptie van specialistische jeugdhulp in de categorie ‘sterk stedelijk’. Dit effect kan (nog) niet worden toegeschreven aan de gehanteerde beleidskeuzes en daarop geënte uitvoeringspraktijk. Als een sterkte in de huidige uitvoeringspraktijk wordt gezien, dat de samenwerking met het onderwijs duidelijk accent heeft.

Een risico bij de regie op de toegang tot de jeugdhulp en de verdere doorverwijzing, betreft de domi-nante positie van huisartsen. Van alle doorverwijzingen naar specialistische jeugdhulp komt 80 procent voor rekening van huisartsen. De overige doorverwijzingen worden gepleegd door de wijkteams.

Doorklik: Rekenkamer Amersfoort – onderzoek sociaal domein

De gemeente Amsterdam heeft april 2017 een ‘Factsheet transformatieopgaven jeugdhulp’ gepubliceerd, waarin op inzichtelijke wijze wordt ingegaan op de ambities op het terrein van de jeugdhulp. Deze zijn als volgt geclusterd:

  • Eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht.
  • Kleine problemen blijven klein.
  • Snel effectieve hulp dichtbij.
  • Goedkoper en van goede kwaliteit.

De ‘Factsheet’ werkt deze ambities inzichtelijk uit naar voorlopige resultaten, met name ook voor de organisatie van toegang en doorverwijzing. Bovendien wordt door middel van infographics de ‘boodschap’ nader verduidelijkt:

Ambitie

Resultaten

Eigen verantwoordelijkheid en kracht

  • Meer jeugdigen en gezinnen worden tijdig en in de directe omgeving geholpen.
  • Voor preventie in de vorm van informatie en advies, opvoed- en opgroeiondersteuning en voor lichte vormen van jeugdhulp kunnen ouders en jeugdigen in hun directe omgeving terecht bij de Ouder- en Kindteams.
  • De Ouder- en Kindteams werken laagdrempelig en in verbinding met de wijk en school.
  • Het beroep op de specialistische jeugdhulp daalt.

Het aantal bezoekers van de website van het Ouder- en Kindteam stijgt. Dat is positief. Ook het aantal gebruikers van de chat van het Ouder- en Kindteam is toegenomen. Bovendien slagen de Ouder- en Kindteams er vaker in de eigen netwerken van gezinnen te mobiliseren. Aandachtspunt is de daling van het beroep op ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan

Kleine problemen blijven klein

  • Meer jeugdigen en gezinnen worden tijdig en in de directe omgeving geholpen. Voor preventie in de vorm van informatie en advies, opvoed- en opgroeiondersteuning en voor lichte vormen van jeugdhulp kunnen ouders en jeugdigen in hun directe omgeving terecht bij de Ouder- en Kindteams. De Ouder- en Kindteams werken laagdrempelig en in verbinding met de wijk en school. Het beroep op de specialistische jeugdhulp daalt.

Het is positief dat de naamsbekendheid van de Ouder- en Kindteams is toegenomen, het bereik van de jeugdgezondheidszorg onverminderd hoog is en meer jeugdigen ouders en gezinnen gebruik gemaakt hebben van het preventieaanbod opvoed- en opgroeiondersteuning.

Bovendien blijkt dat de Ouder- en Kindteams fors meer jeugdigen (en hun ouders) met lichte jeugdhulp hebben ondersteund, terwijl het aantal jeugdigen met specialistische jeugdhulp maar licht is gestegen. Een goede beweging als het gaat om de transformatie en het klein houden van kleine problemen.

Snel effectieve hulp dichtbij

  • Waar nodig wordt specialistische jeugdhulp tijdig erbij gehaald. Jeugdigen en hun ouders kunnen daarvoor zoveel mogelijk dichtbij huis terecht.
  • Waar meervoudige problematiek ontstaat biedt Samen DOEN ondersteuning vanuit de wijk. Het beroep op de jeugdbescherming en de OMPG+ aanpak neemt af.
  • Ouders en jeugdigen lopen zo min mogelijk aan tegen barrières van wachttijden, bureaucratie en andere belemmeringen die te maken hebben met de inrichting of organisatie van het jeugdstelsel.

De instroom van het aantal gezinnen in de Samen DOEN aanpak en het aantal gezinnen in de jeugdbescherming nemen af. Deze beweging – in combinatie met de stijging van het aantal jeugdigen dat wordt geholpen vanuit de Ouder- en Kindteams – lijkt een positieve ontwikkeling. Of kwetsbare gezinnen in alle gevallen snel en effectief genoeg geholpen worden vanuit de lokale teams, de gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis, wordt op het ogenblik nader onderzocht. Ook neemt het aantal jeugdigen dat te lang moet wachten op specialistische jeugdhulp af, maar het lukt nog niet altijd om tijdig passende hulp in te zetten. Andere aandachtspunten zijn de geringe afname van het aantal jeugdigen in een verblijfsvoorziening en de gestegen inzet vanuit de OMPG+ aanpak (inclusief procesregie woonurgenties).

Goedkoper en van goede kwaliteit

  • De kosten voor de jeugdhulp nemen af en blijven binnen de beschikbare gemeentelijke budgetten. De kwaliteit van de jeugdhulp neemt toe. Instelingen werken resultaatgericht en ouders en jeugdigen zijn tevreden.

Hoewel het lukt om de uitgaven binnen de beschikbare budgetten te houden, zijn de kosten voor specialistische jeugdhulp licht gestegen. Verder zien we dat de uitval van jeugdigen in de gespecialiseerde jeugdhulp nagenoeg gelijk blijft. Het aantal klachten over jeugdhulp en het jeugdstelsel is toegenomen, al blijft de omvang beperkt. Hoewel het de ambitie is dat jeugdigen en ouders tevreden zijn, beoordelen we de stijging van het aantal klachten in deze fase van het stelsel als positief. Jeugdigen en ouders met klachten weten de weg beter te vinden. Door beter zicht te krijgen op knelpunten zijn we in staat om – in samenwerking met cliënten jeugdhulp en belangenorganisaties – bij te sturen.

Doorklik: https://www.amsterdam.nl/publish/pages/825635/factsheet_transformatieopgave.pdf

De Factsheet is samen met de 3e Bestuursrapportage 2016 ‘Nieuw jeugdstelsel Amsterdam’ door het College van B&W vastgesteld op 18 april 2017. Ook deze rapportage laat voor diverse kerndoelen van de jeugdhulp zien hoe is gescoord op relevante indicatoren. De resultaten van 2016 worden inzichtelijk vergeleken met die over 2015 en voorzien van een duiding. Ter illustratie de ontwikkeling van de specialistische jeugdhulp in het perspectief van preventie en lichte jeugdhulp:

Wat zijn de financiële consequenties?

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de staatssecretaris van VWS hebben op 11 en 18 mei 2017 bestuurlijk overleg gevoerd over onder meer de huidige en voor de komende jaren verwachte tekorten bij gemeenten voor de jeugdhulp en de Wmo 2015. Waar gemeenten in het eerste jaar na decentralisatie van de jeugdhulp overhielden op het ontvangen budget, is deze situatie in 2016 veranderd.

Uit een eind 2016 gehouden enquête onder gemeenten bleek dat veel gemeenten vrezen in 2016 en 2017 niet genoeg te hebben aan het budget voor jeugdhulp dat zij vanuit het rijk toegewezen hebben gekregen. Van de 215 gemeenten die meededen aan de enquête verwachtte 57 procent voor 2016 een tekort op het budget voor jeugdhulp en voor 2017 is dit opgelopen tot 61 procent. De tekorten leiden er toe dat diverse gemeenten eind 2016 hebben besloten voor bepaalde segmenten binnen de jeugdhulp zeer selectief te zijn bij toekenning van nieuwe aanvragen. Het College van B&W van de gemeente Almere was, bijvoorbeeld, oktober 2016 voornemens alleen nog kinderen die in een crisissituatie ver-keren door te sturen naar de geestelijke gezondheidszorg (jeugd-ggz) of als de kinderrechter het verplicht. Dit voornemen is door de gemeenteraad niet gesteund.

De tekorten hangen onder meer samen met de verlaging van het macrobudget voor de jeugdhulp in de afgelopen jaren. Werd in de meicirculaire van 2014 nog uitgegaan van een totaal budget van bijna € 3,9 miljard voor 2015 en € 3,8 miljard voor 2016, in de meicirculaire van 2015 is het voor 2016 voorziene budget gedaald naar minder dan € 3,6 miljard en is een verdere daling voorzien. Daarna is weer een beperkte ophoging van de budgetten gevolgd, maar niet tot het niveau waarmee de gemeenten in 2015 startten:

Het macrobudget voor de jeugdhulp wordt met ingang van 2016 uitgesplitst naar gemeenten op basis van een objectief verdeelmodel.

  1. Door de Algemene Rekenkamer is in 2013 en 2014 onderzoek uitgevoerd naar de macrobudgetten voor de Jeugdwet. Mede daardoor is het voor gemeenten in totaal beschikbare macrobudget verhoogd van eerst € 3,4 mld naar € 3,9 mld. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat in het onderzoek wel de beschikbare budgetten zijn onderzocht, maar niet de uitvoeringskosten. Hier ligt een groot risico. Door de decentralisatie kunnen in de uitvoering schaalnadelen ontstaan, waardoor kosten toenemen.
  2. De onderzoeken van de rekenkamers van de G4 signaleren ook een ander financieel risico. Dit betreft het zogenoemde ‘boeggolfeffect’. De rekenkamers signaleren dat de vier grote steden momenteel fors investeren ‘aan de voorkant’ van de transitie. Dit kan tot gevolg hebben dat tijdelijk een toename van de zorgvraag optreedt, die niet is meegenomen bij de nu voor 2015 geraamde budgettaire ruimte.