Skip to main content

Van AWBZ naar Wmo: Aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

Categorie: Decentralisaties Sociaal Domein

Aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

Rekenkamer Utrecht heeft in 2016 een gericht onderzoek naar sturingsinformatie en in-formatievoorziening voor de gemeenteraad gepubliceerd. Doel van het onderzoek was het verkrijgen van inzicht in hoeverre de aan de raad gestuurde informatie aansluit bij de be-hoefte van de raad. Met name wordt daarbij teruggegrepen op een op 11 november 2014 door de raad ontvangen brief van het College van B&W over de monitoring, verantwoording en wijze van informeren over de voortgang van ‘Meedoen naar Vermogen’ en ‘Zorg voor Jeugd’. Het programma ‘Meedoen naar Vermogen’ heeft betrekking op de uitvoering van de Wmo 2015. Aanleiding voor het onderzoek is dat in de begrotingsbehandeling van najaar 2015 is gebleken dat de raad het erg lastig vond om te beoordelen of de gemeente ‘op koers’ ligt. Diverse fracties wezen erop dat informatie over verschillende relevante beleidsin-dicatoren nog ontbreekt.

De Rekenkamer Utrecht concludeert dat de gemeente vorderingen maakt op het vlak van monitoring en verantwoording. Het laat onverlet dat de rekenkamer enkele kritische noten kraakt, met name gericht op. Ten aanzien van de samenhang en consistentie, waarbij con-creet onder meer wordt opgemerkt dat de aanwezige samenhang tussen de 3D’s onvoldoende doorklinkt in de voortgangsrapportages voor respectievelijk de Participatiewet, de Jeugdwet en de Wmo 2015. Op het niveau van de producten is het beeld dat de indicatoren die zijn opgenomen in de programmabegrotingen en de voortgangsrapportages verschillen. Een deel komt in beide producten terug, maar ook hier ontbreekt het aan duidelijke samen-hang. Een deel van de indicatoren wordt voorzien van streef- en realisatiewaarden, wat posi-tief bijdraagt aan het inzicht in de voortgang van beleid. Informatie over ‘outcome’, ofwel maatschappelijke effecten, ontbreekt. In het algemeen worden wel meer indicatoren uitge-werkt dan in 2015.

Doorklik: Rekenkamer Utrecht – meten is weten

De Rekenkamercommissie Haarlemmermeer heeft in september 2016 een 3D-brede nulmeting uitgevoerd. Ten aanzien van de aansturing en verantwoording van taken, wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van de aansturing van zorgaanbieders nog verbeterslagen gemaakt moeten worden. De zorgaanbieders worden vooralsnog vooral op prijs aangestuurd. De zogenoemde ‘categoriemanagers’ die binnen de gemeente verantwoordelijk zijn voor de zorginkoop, onder andere op het terrein van de Wmo 2015, hebben in 2016 weliswaar meer ruimte gekregen om naast prijs ook kwalitatieve overwegingen te laten meespelen bij de inkoop en aansturing van zorgaanbieders, maar in de praktijk wordt deze ruimte nog niet volledig benut. Ook in breder perspectief is de managementinformatie en de informatievoor-ziening over de resultaten van het beleid op diverse aspecten voor verbetering vatbaar.

Doorklik: RKC Haarlemmermeer – nulmeting Sociaal Domein

Zoals in paragraaf 3.1 toegelicht, heeft de Gemeentelijke Rekenkamer Nijmegen (GRN) diepgaand onderzoek gedaan naar ‘sturen op zorg’, gericht op zowel de Wmo als de Jeugdhulp.

Wat willen we bereiken?

Het kabinet formuleert de hoofddoelen van de decentralisatie van de AWBZ als volgt:

  1. Het verbeteren van de kwaliteit van zorg en ondersteuning.
  2. Het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving.
  3. De financiële houdbaarheid van langdurige zorg en ondersteuning.

Deze doelen zijn ook van toepassing op de Wmo. Belangrijk voor de nieuwe Wmo is dat ge-meenten alleen voorzieningen of zorg aanbieden als de cliënt

  • niet op eigen kracht
  • met hulp van familie of anderen in zijn of haar sociale omgeving
  • of met mantelzorg

in staat is tot zelfredzaamheid of participatie.

Als alsnog voorzieningen nodig zijn, dan wordt eerst bekeken of algemene voorzieningen volstaan. Als algemene voorzieningen het probleem onvoldoende verminderen, komen maatwerkvoorzieningen in beeld. Maatwerkvoorzieningen zijn dan wel verplicht. Van deze omslag worden niet alleen positieve financiële effecten verwacht, die ook nodig zijn vanwege de budgetkortingen, maar ook een versterking van de sociale samenhang.

Bij de decentralisatie van de AWBZ ging het Rijk uit van de veronderstelling dat gemeenten flink kunnen bezuinigen op de nieuwe taken, door uit te gaan van de mogelijkheden van mensen en mensen ‘op maat’ te ondersteunen. Daarnaast was het uitgangspunt dat er be-sparingen mogelijk zijn door de decentralisatie van AWBZ-taken naar de gemeenten in samenhang te bezien met die van de Jeugdhulp en de Participatiewet.

De Wmo 2015 verplicht gemeenten periodiek een plan voor maatschappelijke ondersteuning vast te stellen. Zowel de omvang van het aanbod als de kwaliteit daarvan moeten wor-den afgestemd op de behoefte. De opdracht om periodiek een meerjarig beleidsplan op te stellen bestaat ook in de huidige Wmo. De Wmo 2015 bepaalt dat gemeenten in het beleidsplan de hiervoor toegelichte omslag in denken en handelen uitwerken. Gemeenten moeten daarbij de volgende beleidsvoornemens uitwerken:

  1. Bevordering van de sociale samenhang, toegankelijkheid van voorzieningen en ruimten van mensen met een beperking, veiligheid en leefbaarheid, voorkoming en bestrijding van huiselijk geweld.
  2. Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers.
  3. Vroegtijdig vaststellen of inwoners maatschappelijke ondersteuning nodig hebben.
  4. Voorkomen dat inwoners maatschappelijke ondersteuning nodig hebben (preventie).
  5. Algemene voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning aanbieden.
  6. Maatwerkvoorzieningen aanbieden ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participa-tie, opvang en beschermd wonen, aan inwoners met een beperking die niet op eigen kracht, met steun van de omgeving of met een algemene voorziening geholpen zijn.

Tot 2015 zijn de beleidsdoelen van de Wmo uitgewerkt in negen prestatievelden. Deze prestatievelden werden door gemeenten voorzien van zo mogelijk SMART-geformuleerde doelen. In de nieuwe Wmo worden deze prestatievelden niet langer onderscheiden. Wel worden drie thema’s centraal gesteld, die door gemeenten moeten worden voorzien van concrete doel-stellingen:

Negen prestatievelden…

… drie thema’s

  1. De leefbaarheid en sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten te bevorderen.
  2. Jeugdigen met problemen met opgroeien en ouders met problemen met opvoeden preventief ondersteunen.
  3. Informatie, advies en cliëntondersteuning geven.
  4. Mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen.
  5. Bevorderen dat mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren.
  6. Mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem voorzieningen verlenen om hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer te behouden.
  7. Maatschappelijke opvang bieden, waaronder vrouwenopvang.
  8. Openbare geestelijke gezondheidszorg bevorderen, met uitzondering van psychosociale hulp bij rampen.
  9. Verslavingsbeleid bevorderen.
  1. Bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld
  2. Ondersteuningen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving
  3. Beschermd wonen en opvang voor mensen met psychische of sociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten

Welke doelgroepen zijn betrokken?

De decentralisatie van de AWBZ heeft voor een deel betrekking op de Wmo en dus de ge-meentelijke overheid. Bij de taken die naar de Wmo zijn overgedragen gaat het vooral om mensen die aangewezen zijn op zorg buiten zorginstellingen, ofwel de ambulante of extra-murale begeleiding en ondersteuning. Beide begrippen zijn voorzien van een gedetail-leerde uitwerking. Dit is noodzakelijk om voldoende duidelijkheid te creëren voor de betrok-ken burgers en afspraken te kunnen maken over de bekostiging van de over te dragen ta-ken. De decentralisatie raakt mensen die gebruik maken van de volgende activiteiten:

  1. Begeleiding en het bijbehorend vervoer.
  2. Kortdurend verblijf.
  3. Ondersteuning algemene dagelijkse levensverrichtingen.
  4. Inloopfunctie GGZ.
  5. Beschermd wonen.
  6. Cliëntondersteuning.

De extramurale of ambulante begeleiding is een divers cluster van activiteiten. Het gaat om de ondersteuning (praktische hulp, structuur en regie in de persoonlijke levenssfeer) van een diverse groep mensen en uiteenlopende doelgroepen. Mensen met een verstandelijk, li-chamelijke en zintuigelijke handicap, dementerende ouderen en mensen met GGZ-problematiek. Doel van deze begeleiding is om zelfredzaamheid te bevorderen en zo opna-me of verwaarlozing te voorkomen. Voorbeelden van begeleiding zijn: woonbegeleiding, ge-zinsondersteuning, dagbesteding voor verstandelijk beperkten, logeerhuizen, sport voor ver-standelijk beperkten, vakantie activiteiten voor verstandelijk beperkten.

Een activiteit die bij de decentralisatie veel aandacht krijgt, is de dagbesteding. Dagbeste-ding kan zowel recreatief als arbeidsmatig van karakter zijn. Op diverse plaatsen wordt ver-kend of delen van de dagbesteding kunnen worden gecombineerd met het beschut werken in het kader van de Wsw. Vooral mensen met een ernstige beperking maken gebruik van dagbesteding. Het kan gaan om het maken van schilderijen, in- en uitpakwerk, werken in een tuinderij, activiteiten in een timmerfabriek, koken, enzovoort.

Daarnaast is in het kader van de Wmo 2015 aan het Gemeentefonds budget toegevoegd voor de ondersteuning en waardering van:

  1. mantelzorgers,
  2. sociale wijkteams,
  3. doventolk en

aanvullend budget samenhangend met het afschaffen van de Wtcg (Wet tegemoetko-ming chronisch zieken en gehandicapten), CER (Compensatieregeling Eigen Risico) en uit-voeringskosten.

Welke keuzes moeten worden gemaakt?

Veel gemeenten kiezen er voor om de nieuwe Wmo-taken in 2015 ‘beleidsarm’ uit te voe-ren. De ‘oude’ situatie wordt zoveel als mogelijk gecontinueerd, waarna in de loop van 2015 wordt bezien op welke punten de gemeente wijzigingen wil doorvoeren. Of moet doorvoeren vanwege financiële noodzaak. De echte transformatie, in de zin van ‘anders werken’, moet vanaf 2016 op gang komen.

Ongeacht de lokale omstandigheden, is een aantal vraagstukken overal aan de orde. Over deze vraagstukken moeten gemeenten zeker op termijn beslissingen nemen:

  1. Welke visie heeft de gemeente op de eigen kracht van burgers en haar rol daarbij?
  2. Hoe wil de gemeente de toegang tot voorzieningen regelen? Ook de rol van eventuele so-ciale wijkteams moet daarbij worden meegenomen.
  3. Hoe betrekt de gemeente(raad) burgers, cliënten en zorgorganisaties?
  4. Welke rol speelt de gemeente bij (het sturen van) samenwerking met en tussen zorgaan-bieders?
  5. Hoe wil de gemeente de inkoop van zorg en ondersteuning regelen?
  6. Hoe gaat de samenwerking met zorgverzekeraars georganiseerd worden?
  7. Het PGB blijft onder voorwaarden een wettelijk recht, maar hoe gaat het lokale PGB-beleid eruit zien?
  8. Welke voorzieningen blijven algemeen toegankelijk? Wat is maatwerk?

Een andere opgave voor gemeenten is het vormgeven van intergemeentelijke samenwer-king. Er kan worden gekozen voor het opzetten van een regionale gemeenschappelijke rege-ling. Een alternatief is het model waarbij regiogemeenten met de centrumgemeente afspra-ken maken over in te kopen expertise en dienstverlening op basis van een dienstverlenings-overeenkomst. Overwegingen die bepalen welke vorm het best past, zijn onder meer de uit-voeringskosten en daarop te realiseren besparingen, waarborgen voor voldoende kennis en uitvoeringskracht, flexibiliteit bij het opzetten en ook weer beëindigen van samenwerkingsre-laties en de invloed van individuele gemeenten.

Een belangrijke keuze die gemeenten moeten maken is, beleid formuleren waarmee be-paald kan worden wie dermate kwetsbaar is dat hij of zij aanspraak kan doen gelden op maatwerkvoorzieningen. Als de eigen kracht van cliënten, het sociale netwerk en man-telzorg onvoldoende waarborg zijn voor zelfredzaamheid en participatie en ook algemene voorzieningen niet volstaan, komen maatwerkvoorzieningen in beeld.

De indeling in kwetsbaar en zeer kwetsbaar moet zo worden gekozen dat recht wordt ge-daan aan de verschuiving van zorg naar het sociale domein. De mogelijkheden voor zelfre-gie, gezondheid, kwaliteit van bestaan en welbevinden staan daarbij centraal. Niet de aard van de beperking (lichamelijk, verstandelijk, psychisch). Mensen kunnen worden ingedeeld in de groep zeer kwetsbaar als er sprake is van:

  1. Een beperkte sociale steunstructuur (weinig betekenisvolle sociale relaties)
  2. Weinig veerkracht (de draaglast is groter dan de draagkracht)
  3. Gering vermogen tot eigen regie voeren (in beperkte mate eigen wensen en behoeften duidelijk kunnen maken)

De gemeente koopt ondersteuning in of subsidieert deze. Zij moet met andere woorden haar rol als opdrachtgever of subsidieverstrekker goed uitwerken. De VNG faciliteert gemeen-ten deze rol op te pakken door in het voorstel de volgende zaken uit te werken:

  1. Algemene uitgangspunten voor kwaliteit van Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers. Dit is een richtlijn voor handelen aanvullend op de modelverordening.
  2. Een definitie van zeer kwetsbare burgers, zodat gemeenten een handvat hebben om de-ze groep Wmo-gebruikers te identificeren.
  3. Een model basisset kwaliteitseisen Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers.

De VNG heeft een voorstel ontwikkeld voor een ‘basisset kwaliteitseisen Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers’. Deze basisset kan worden gebruikt om bij de inkoop van begeleiding en ondersteuning de kwaliteit daarvan voldoende mee te wegen. Kwaliteit kan daarbij worden gesplitst in twee aspecten. In de eerste plaats algemene kwali-teitseisen aan dienstverlening, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in de tweede plaats zorginhoudelijke kwaliteit. Bij de organisatie van de nieuwe taken, moeten gemeenten een knip maken tussen alge-mene voorzieningen die voor iedereen toegankelijk en dus ‘nabij’ georganiseerd moeten worden en specialistische begeleiding en zorg. Het ligt voor de hand deze specialistische ta-ken regionaal te organiseren of in te kopen. Omdat dit ook geldt voor de specialistische ta-ken die vanwege de Jeugdwet naar gemeenten toekomen, kan het lonen om inkoopkennis te bundelen. Dit kan op regionale schaal en door samenwerking voor voormalige AWBZ-taken en nieuwe Jeugdzorgtaken in samenhang te bezien. Regionale samenwerking stelt extra eisen aan de aansturing van taken. Hoe houdt de gemeenteraad grip op samen-werkingsverbanden? Hoe wordt de samenwerking ingericht? Wordt er gekozen voor een Gemeenschappelijke Regeling of een lichtere constructie? Hoe sturen de gemeente en de gemeenteraad op effecten en resultaten van de samenwerking?

Op welke schaal en met wie gaan we samenwerken?

In de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 wordt het belang van samenwerking tussen gemeenten duidelijk gemaakt. Gesteld wordt dat de belangen bij de beoogde decentralisatie “dermate groot zijn dat het belangrijk is te borgen dat elke gemeente in Nederland deel uit-maakt van een voldoende stevig samenwerkingsverband voor de uitvoering van de decentra-lisatieoperatie.”

Lokale basis aanwezig

In de praktijk is de uitvoering van de Wmo 2015 voor een belangrijk deel een lokale aangelegenheid. Al voor de overgang van de nieuwe taken naar de gemeenten per 1 januari 2015 hadden de gemeenten een eigen infrastructuur ontwikkeld voor de ‘oude’ taken van de Wmo. Dit betreft niet alleen de gemeentelijke organisatie zelf, waar met name de be-leidsfunctie is belegd en taken als inkoop, aansturing en verantwoording. Het gaat ook om een netwerk van lokale partners waar de gemeenten in uiteenlopende vormen mee samenwerken.

Samenwerking

Voor enkele nieuwe taken, zoals bijvoorbeeld beschermd wonen en maatschappelijke beschermd opvang, is regionale samenwerking voor de meeste gemeenten wel raadzaam omdat de eigen schaal te beperkt is om taken voldoende efficiënt te kunnen uitvoeren. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een handleiding ‘Regionaal plan van aanpak beschermd wonen en maatschappelijke opvang’ gepubliceerd. Volgens afspraken met het Rijk en voortbouwend op het advies van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen (november 2015, ook: Commissie Dannenberg), maken samenwerkende gemeenten een regionaal plan van aanpak beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Dit plan van aanpak gaat over visie, inhoudelijke ontwikkelingen, (de vorm van) regionaal samenwerken en over het verdelen van middelen en risico’s, inclusief de overgangsfase tussen de oude en nieuwe verdeling van het geld.

Klik voor handleiding VNG: Regionaal plan van aanpak beschermd

Tot 2015 was de centrumgemeente verantwoordelijk voor het aanbieden van voldoende capaciteit beschermd wonen. De centrumgemeenten ontvingen hiervoor ook specifieke middelen. Wel wordt een nieuw verdeelsysteem voorbereid, in lijn met het advies van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen. Het plan is om in 2020 over te gaan naar een nieuw systeem, waarbij alle gemeenten een uitkering van het Rijk ontvangen, gebaseerd op een objectief verdeelmodel.

Ook op het terrein van inkoop van Wmo-zorg wordt door veel gemeenten regionaal samen-gewerkt. In paragraaf 3.5 is geschetst dat gemeenten hiervoor uiteenlopende constructies kiezen, zoals het aangaan van een ‘lichte’ Gemeenschappelijke Regeling waarbij de cen-trumgemeente trekker wordt voor inkoop en vaak ook afhandeling van de facturering van (delen van de) jeugdzorg en Wmo 2015 of het oprichten van een specifieke serviceorganisa-tie ten behoeve van een bedrijfsmatige uitvoering van deze facilitaire taken.

Organisatie van toegang en doorverwijzing naar 1e en 2e lijns-zorg

Benutten eigen kracht

Zoals hiervoor toegelicht, is selectiviteit in het aanbieden van voorzieningen bij de uitvoering van de Wmo 2015 belangrijk. Het is enerzijds belangrijk dat cliënten voldoende zorg ontvangen en anderzijds is het zaak om te voorkomen cliënten onnodig naar te specia-listische en daardoor vaak duurdere zorg worden toegeleid. De wens tot maatwerk op dit vlak betekent ook dat gemeenten inzetten op het optimaal benutten van de aanwezige ‘eigen kracht’ van cliënten. In aanvulling daarop wordt ook een beroep gedaan op mogelijke ondersteuning door familieleden en anderen in de directe sociale kring van een cliënt en in-zet van mantelzorgers.

De Rekenkamer Den Haag heeft oktober 2015 een onderzoek gepubliceerd naar de ei-gen kracht van cliënten en de wijze waarop de gemeente tracht de eigen kracht van cliënten door middel van zogenoemde Sociale wijkzorgteams (SWT’s) te bevorderen. De SWT’s moe-ten bijdragen aan het herwinnen van regie van cliënten over hun eigen leven. De doelgroep bestaat uit mensen die als kwetsbaar worden gezien en die niet ‘loket-vaardig’ zijn. De ambi-tie is het tijdig opsporen en integraal oplossen van problemen, waarbij vaak sprake is van een cumulatie van problemen. Het doel van het rekenkameronderzoek luidt als volgt:

  • Inzicht bieden in de keuze voor, en de opzet en beoogde werkwijze en taken, van de sociale wijkzorgteams in Den Haag.
  • De eerste praktijkervaringen in beeld brengen.
  • Een oordeel te geven over de mate waarin hiermee voorzien wordt in de voorwaarden voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van taken.

Doorklik: Rekenkamer Den Haag – onderzoek eigen kracht Evaluatie

Evaluatie sociale wijk(zorg)teams

Rekenkamer Den Haag hanteert voor de beoordeling van de mate waarin wordt voorzien in sociale wijk- de voorwaarden voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van taken het (zorg)teams zogenoemde MAPE-raamwerk (zie paragraaf 1.3). Rekenkamer Den Haag dat aan belangrijke voorwaarden voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van taken door de sociale wijkzorgteams eind 2015 nog niet is voldaan. Enkele conclusies zijn het ontbreekt aan een voldoende gestructureerde leerinfrastructuur, terwijl de gemeente juist wel kiest voor een ‘groeimodel’, waarin geleerd moet worden van in de praktijk opgedane ervaringen. Belangrijke doelen als bijdragen aan vroege signalering van problemen en stimuleren van het weer verkrijgen van regie over het eigen leven worden te weinig uitgewerkt om er op te kunnen sturen. Daarnaast krijgen de in te zetten professionals in de sociale wijkzorgteams te weinig kaders mee wat betreft de taken die zij concreet worden geacht uit te voeren. Uit de kerndoelen afgeleide activiteiten gericht op vroegsignalering, inzetten van eigen kracht en verminderen van aanspraak op voorzieningen zijn niet uitgewerkt in, bijvoorbeeld, concrete werkwijzes of procedures.

De Rekenkamer Den Haag heeft verder een gericht onderzoek uitgevoerd naar de toe-gang tot maatschappelijke ondersteuning (Rekenkamer Den Haag, februari 2017). In het rapport staat de toegang tot enerzijds algemene voorzieningen en anderzijds doorverwijzing naar maatwerkvoorzieningen centraal:

  • Algemene voorzieningen zijn vormen van ondersteuning die in groepsverband worden aangeboden en die zonder selectie of beoordeling vrij beschikbaar worden gesteld. Het gaat daarbij om zaken als koffieochtenden in een buurthuis, vrijwillige begeleiding bij boodschappen en dergelijke.
  • Maatwerkvoorzieningen zijn gericht op de specifieke situatie van een individuele burger en hebben als doel de zelfredzaamheid (in en om het huis) en de participatie (in de maatschappij) in stand te houden. Het gaat hierbij om alle op het individu gerichte vor-men van ondersteuning, zoals vervoersmiddelen (scootmobiel), woningaanpassing, bege-leiding in huis en/of dagbesteding én beschermd wonen of opvang.

De eerder genoemde functie ‘begeleiding’ die als taak over is gekomen uit de oude AWBZ is één van deze vormen van ondersteuning.

Het onderzoek van de Rekenkamer Den Haag richtte zich op de volgende vraagstelling:

“In hoeverre voldoet de toegang van de Wmo aan de wettelijke en beleidsmatige vereisten en uitgangspunten?”.

Doorklik: Rekenkamer Den Haag – bestuurlijk rapport ‘Over de drempel’ en feitenrapport

Maatwerkvoorzieningen

Getoetst is of in de praktijk is voldaan aan de (landelijke) doelstellingen bij de decentral voorzieningen satie naar de Wmo en aan lokale ambities in de strategienota “Haagse dienstverlening: goed, gemakkelijk en snel” (oktober 2016). Mede omdat er wettelijk alleen voorwaarden voor toegang tot ondersteuning zijn geformuleerd waar het gaat om maatwerkvoorzieningen, heeft het onderzoek naar toegang tot voorzieningen zich met name gericht op de maatwerk-voorzieningen (en niet op algemene voorzieningen).

De hoofdconclusie van het onderzoek is dat de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke en beleidsmatige vereisten en uitgangspunten voor de toegang tot maatschappelijke on-dersteuning te weinig is gericht op doeltreffendheid en onvoldoende rechtszekerheid en rechtsgelijkheid biedt voor haar burgers. De focus van de inzet van de gemeente lijkt vooral te liggen op een doelmatige uitvoering. Deelconclusies luiden als volgt:

  • De toegang tot maatschappelijke ondersteuning in Den Haag kent belemmeringen, waardoor het preventieve karakter van de Wmo onvoldoende tot uiting komt en op onderdelen de rechts-zekerheid in het geding is.
  • De gemeente beoordeelt de hulpvraag voor maatschappelijke ondersteuning onvoldoende inte-graal en domeinoverstijgend.
  • De gemeente biedt in de maatschappelijke ondersteuning geen maatwerkoplossingen die voor-zien in een sluitende aanpak (één cliënt – één plan).
  • Het toegangsproces tot maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo is voor de cliënt on-voldoende transparant en voldoet niet aan alle wettelijke vereisten.

Ook de Rekenkamer Tilburg heeft recent (juni 2017) onderzoek gedaan naar de wijze waarop de gemeente Tilburg stuurt op het beleid, de inkoop van en de toeleiding naar de Wmo-maatwerkvoorzieningen. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: “Functioneert de keten van beleid, inkoop, toeleiding en uitvoering met betrekking tot de Wmo-maatwerkvoorzieningen begeleiding (ZIN en Pgb) zodanig dat de beoogde beleidsdoelstel-lingen in de praktijk ook daadwerkelijk gerealiseerd worden?”

Eén van de deelvragen is de vraag of de gemeente adequaat stuurt en monitort of de toegang tot de maatwerkvoorzieningen in de praktijk ook zo functioneert als op papier is beoogd. De Rekenka-mer Tilburg concludeert dat de Wmo-maatwerkvoorzieningen weliswaar op tijd ‘op poten’ zijn gezet en dat in de eerste twee jaren geen grote feilen in de praktijk zichtbaar zijn geworden, maar het is onduidelijk in welke mate beleid en uitvoering van de toegang tot de maatwerkvoorzieningen bij-draagt aan de hoofddoelstellingen van beleid. De verklaring hiervoor is dat de resultaten van de toegang tot maatwerkvoorzieningen niet systematisch in kaart worden gebracht. Er is geen zicht op de behaalde resultaten op cliëntniveau, waardoor niet kan worden geconcludeerd of gemaakte keuzes bijdragen aan het bevorderen van de zelfredzaamheid (‘eigen kracht’) en het verhogen van de participatie.

De Rekenkamer Tilburg stelt drie hoofddoelen vast in het Tilburgse Wmo-beleid, namelijk:

  • Het bevorderen van zelfredzaamheid van kwetsbare burgers.
  • Het verhogen van de participatie van burgers.
  • Het financieel beheersbaar maken en houden van de Wmo.

Het blijkt dat van de drie hoofddoelen van het Wmo-beleid (bevorderen zelfredzaamheid van kwetsbare burgers, verhogen participatie van burgers, financieel beheersbaar ma-ken/houden van de Wmo) alleen het bevorderen van de zelfredzaamheid van kwetsbare burgers terug te zien is in de contracten met de zorgaanbieders.

Doorklik: Rekenkamer Tilburg – Zorgen om resultaten

De Rekenkamer Utrecht heeft in september 2016 een onderzoek (‘Hulp bij maatwerk’) gepubliceerd naar de vraag hoe het nieuwe beleid voor de hulp bij het huishouden in de praktijk uitwerkt voor klanten en voor de financiën van de gemeente. Hoofdconclusie van het onderzoek is dat er onvoldoende maatwerk is toegepast. De beoogde besparingen zijn daarentegen méér dan gerealiseerd. Er is meer bezuinigd dan nodig om de structurele verlaging van de integratie-uitkering Wmo van het Rijk op te vangen. Per saldo is de conclusie dat er te weinig zorgvuldig onderzoek is gedaan naar vermindering van het aantal uren huishou-delijke hulp bij cliënten. Er is onvoldoende inhoud gegeven aan de wettelijke eis om indivi-dueel maatwerk toe te passen door zorgvuldig onderzoek naar de individuele situatie van cliënten. Mede daardoor hebben de meeste cliënten met een indicatie voor hulp bij het huishouden hetzelfde aantal uren per jaar toegekend gekregen. Voor de cliënten geldt dat zij hoofdzakelijk op leeftijd zijn, maar sterk uiteenlopen wat betreft zelfredzaamheid, beperkin-gen en/of de woonsituatie. Deze differentiatie kwam niet tot uiting in de toekenning van zorg. Beschikbare maatwerkmodules zijn ook terughoudend toegepast.

Doorklik: Rekenkamer Utrecht – hulp bij maatwerk

Wat zijn de financiële  consequenties?

Overschot in 2015

De uiteindelijke financiële gevolgen van de decentralisatie van taken vanuit de AWBZ naar 2015 de gemeenten zijn op dit moment nog niet volledig en definitief te voorspellen. In mei 2016 was het beeld dat veel gemeenten overhielden op de ontvangen Wmo-budgetten voor 2015 (bron Binnenlands Bestuur mei 2016, o.b.v. van onderzoek door Frontin PAUW BV). In eerste instantie werd geschat dat de gemeenten over 2015 in totaal € 310 miljoen zouden over-houden, ondanks een door het Rijk doorgevoerde korting op de bij decentralisatie overge-dragen budgetten. Bijna negen op de tien gemeenten hebben in 2015 geld overgehouden op het budget voor dagbesteding, begeleiding en ondersteuning. Zes op de tien gemeenten hadden eind vorig jaar nog geld op de plank liggen voor huishoudelijke hulp.

“Gas geven in de mist?”

Als verklaring voor het overhouden op het ontvangen budget wordt door respondenten vanuit de gemeenten aangegeven dat dit het resultaat is van een mix van maatregelen. Gemeenten zijn strenger gaan indiceren, hebben innovaties toegepast bij de inkoop en in keukentafelgesprekken meer expliciet een beroep gedaan op het optimaal benutten van de eigen kracht van cliënten en de mogelijke inbreng van hun sociale omgeving. De onzeker-heid over te ontvangen budgetten in combinatie met onduidelijkheden over de precieze om-vang van het aantal cliënten, maakte dat gemeenten terughoudend waren bij het besteden van hun budgetten. De door gemeenten te ontvangen macrobudgetten voor de nieuwe Wmo-taken zijn in de respectievelijke mei- en decembercirculaires als volgt voorspeld:

Het uiteindelijke overschot van gemeenten op de nieuwe Wmo-taken in 2015 is niet afzon-derlijk bekend. Het CBS heeft wel onderzocht hoe groot het totale overschot is op de nieuwe taken op het gebied van Wmo en Jeugdzorg in 2015, namelijk circa € 1,2 miljard.

Voor de verdeling van het nieuwe budget Wmo 2015 is een nieuw objectief verdeelmodel ontwikkeld. Het model is vanaf 2016 in werking getreden, voorzien van overgangsregelingen. Over het objectief verdeelmodel Wmo 2015 en het ingroeipad heeft intensief overleg tussen VWS en VNG plaatsgevonden.